Het geheime recept van FC Dordrecht
Met de malaise in de Jupiler League dreigen kweekvijvers voor talent te verdwijnen. De clubs mogen low brow cultuur zijn, ze zijn de enige ware liefde van hun supporters, ziet sportjournalist Iwan Tol op bezoek bij FC Dordrecht.
7 dagen per week, 24 uur per dag is FC Dordrecht een tempel der beschaving, zoals interim-voorzitter Ad Heijsman dat zegt. Nou ja, behalve dan op dat ene uurtje vrijdagmiddag, als hij met technisch directeur Marco Boogers het wekelijkse potje biljart speelt; 10 over rood, 3 sets, inzet 25 euro. Als Boogers drie caramboles op rij maakt, vraagt hij Heijsman: ‘Hoe ga je dit keer betalen, Ad? In termijnen?’ Elkaar sarren is misschien nog wel belangrijker dan het spel op zich.
Heijsman (61) en Boogers (45) zijn de gezichten van FC Dordrecht. De één, Heijsman, verkocht in 2001 zijn rederij. Twee jaar later werd hij gevraagd om voorzitter te worden van de plaatselijke voetbalclub. Sinds zijn aantreden is hij bezig de gemeente warm te krijgen voor een nieuw stadion. Dat is nog altijd niet gelukt. Afgelopen zomer legde hij daarom zijn functie neer. Officieel is hij nu interim-voorzitter, maar hij maakt nog steeds, onbezoldigd, zo’n 70 uur per week voor de club.
De ander, Marco Boogers, is als technisch directeur verantwoordelijk voor het aan- en verkoop van spelers, de samenstelling van de technische staf en de jeugdopleiding. ‘Wat ze bij Sparta met vijf man doen, doe ik hier in mijn eentje.’ Samen met zijn vrouw runt hij een logistiek bedrijf. ‘Voor het geld hoef ik niet bij FC Dordrecht te zijn, nee. Dit is pure hobby. Maar ik zou nooit ergens anders kunnen werken.’
Gevarenzone
Uit de meest recente jaarcijfers, over het seizoen 2011/12, blijkt dat de clubs uit de Jupiler League (voorheen: eerste divisie) gezamenlijk met een negatief bedrijfsresultaat van 4,3 miljoen kampen. Vier clubs uit die competitie werden, op basis van hun ingediende begroting, eind januari door de licentiecommissie ingedeeld in de gevarenzone 1. Ze staan onder verscherpt toezicht van de voetbalbond. Voor SC Veendam, een van die 4 clubs, kwam de waarschuwing te laat. De club verdween onlangs na 54 jaar uit het betaalde voetbal. Haarlem, RBC Roosendaal en AGOVV gingen Veendam in de afgelopen drie jaar voor.
Nu is er – al dan niet onder invloed van de economische crisis – wel meer verdwenen de laatste jaren. Het postkantoor, om maar eens wat te noemen. Of de plaatselijke buurtsuper die de concurrentie heeft verloren met de Albert Heijn XL. Wat maakt marginaal opererende voetbalclubs zo bijzonder dat ze wel met overheids, of sponsorgeld op de been moeten worden gehouden?
Promotie
FC Dordrecht speelt vanaf 1972 betaald voetbal en deed dat onder vier namen: FC Dordrecht, DS’79, SVV/Dordrecht’90 en Dordrecht’90, en nu dus weer FC Dordrecht. Het is één van de kleinere clubs in het profvoetbal die het moeite heeft het hoofd boven water te houden. Eind januari was de club nog in de gevarencategorie 1 ingedeeld, al maakte het een paar weken terug, na jarenlang saneren, de promotie naar de iets veiligere categorie twee.
De grote doorbraak
Clubs uit de Jupiler League hebben een kweekvijverfunctie. Spelers als Klaas-Jan Huntelaar, Ruud van Nistelrooy en Mark van Bommel kregen hun leerschool in de eerste divisie, alvorens ze doorbraken op het hoogste niveau. Bij FC Dordrecht begon (en eindigt) Rogier Molhoek zijn carrière. Vrienden die het voetbal oppervlakkig volgen vragen hem weleens: ‘Als profvoetballer verdien je zeker heel veel geld?’ Dan begint hij te lachen, want een vetpot is de Jupiler League niet. Gemiddeld ligt het salaris rond de 35.000 euro bruto per jaar.
Molhoek: ‘Toen ik als jonge jongen net kwam kijken, had je vier, vijf oudere spelers in de selectie. Dat waren de grootverdieners. Dat soort spelers kiezen nu voor de Topklasse. Kunnen ze netto meer verdienen, terwijl ze er minder voor hoeven te doen. Het zijn in de Jupiler League vooral jonge talenten die hopen door te breken. En liefhebbers, zoals ik.’
In Jong Oranje speelde hij ooit samen met Robin van Persie en Arjen Robben. Terwijl zij uitgroeiden tot grote internationale sterren en miljonair zijn geworden, maakt hij zich op voor de wedstrijd tegen Fortuna Sittard. Toch is hij trots op wat hij heeft bereikt. ‘Toen ik hier als 15-jarig jochie binnenstapte, koesterde ik maar één droom: spelen tussen de vier lichtmasten van het stadion, met mensen op de tribunes die een kaartje hadden gekocht om mij te zien voetballen. Dat is gelukt. Ik heb hier mijn droom kunnen waarmaken. Dat is onbetaalbaar.’
Geheim recept
Maandagmorgen vroeg, in het stadion van FC Dordrecht. ‘Wil je koffie?’, vraagt Jan van Zadelhoff, Als ergens het hart van de club klopt, dan is het wel hier, in zijn materiaalhok onder de hoofdtribune. Geregeld komt er iemand langs om een praatje te maken. Vroeger rookten voetballers er stiekem een sigaretje. ‘Maar dat doen ze tegenwoordig niet meer. Het is allemaal wat serieuzer geworden.’
Sinds 1997 is Van Zadelhoff betrokken bij FC Dordrecht. Eerst als steward en als grensrechter van de B-jeugd, in 2004 kon hij parttime aan de slag als materiaalman. Dat kwam mooi uit, want zijn baan als grondwerker was hij net kwijtgeraakt. Zijn taak is om alle kleding van de spelers op tijd weer schoon te krijgen. Aangezien FC Dordrecht in witte uitshirts speelt, is dat een hele opgave. ‘Maar die shirts zijn het visitekaartje van de club. Dat móet er goed uitzien.’
Zijn geheim? ‘Steradent.’ Precies ja, dat middel om kunstgebitten mee te reinigen. ‘Zo’n tabletje werkt net zo goed als wasmiddel. Alleen dat kost me 6 euro, terwijl ik nu maar 1,20 euro kwijt ben. Zoals Marco en Ad geen dure aankopen doen op het veld, let ik hier op de centjes. Ik krijg een budget en daar moet ik binnen blijven.’
Stapje harder
Dat is nodig ook. Niet voor niets stond FC Dordrecht de afgelopen tweeënhalf jaar onder curatele van de KNVB. De afgelopen jaren werd er veel bezuinigd: kapotte stoeltjes op de hoofdtribune werden niet vernieuwd, maar met tape aan elkaar geplakt. En toen de commerciële man ziek werd, kwam er geen vervanging, maar werd iedereen gevraagd een stapje extra te doen.
Tekst: Iwan Tol voor de Volkskrant
Foto’s: Klaas Jan van der Weij